Het Greydanus College te Zwolle discrimineerde niet door een docente te ontslaan die zich niet langer kan vinden in de gereformeerde grondslag van de school en haar lidmaatschap van een gereformeerde kerk heeft opgezegd. Verzoekster geeft aan dat zij in het verleden last heeft gehad van ernstige fysieke en mentale problemen. Zij stelt dat deze voor een essentieel deel hun oorzaak vinden in de toepassing van de vereiste  leer van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt (hierna: GKV). De docente is van mening dat er onderscheid is gemaakt op grond van godsdienst bij het beëindigen van een arbeidsverhouding, door haar te ontslaan, wegens het feit dat zij niet langer lid is van een van de door verweerster aangewezen kerkgenootschappen en de grondslag van erweerster niet langer onderschrijft. 




Volledige uitspraak
Bron: http://www.mensenrechten.nl/publicaties/oordelen/2014-130/detail


Oordeelnummer 2014-130 
Datum: 31-10-2014 
Grond: Godsdienst
Terrein: Arbeid - Beëindiging arbeidsrelatie

Oordeel  

2014-130.



Datum: 31 oktober 2014

Dossiernummer: 2014-0167







Oordeel in de zaak van



[. . . .]

wonende te [. . . ], verzoekster



tegen



Stichting Gereformeerd Voortgezet Onderwijs Oost-Nederland

gevestigd te Zwolle, verweerster





1 Procesverloop



1.1
Bij verzoekschrift van 11 mei 2014, dat op dezelfde datum is ontvangen, heeft verzoekster het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) gevraagd te onderzoeken of verweerster jegens haar verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt door de arbeidsrelatie met haar per 1 augustus 2014 te beëindigen.



1.2
Daarna zijn de volgende stukken gewisseld:

- verweerschrift van 4 juli 2014;

- brief van verzoekster van 8 september 2014.



1.3
Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2014. Partijen zijn verschenen. Verzoekster werd vergezeld door [. . . .]. Verweerster werd vertegenwoordigd door [. . . .], voorzitter van het College van Bestuur, die werd vergezeld door [. . . .], locatiedirecteur, en bijgestaan door [. . . .], jurist.





2 Feiten



2.1
Verweerster is het bevoegd gezag van een scholengemeenschap voor voortgezet bijzonder onderwijs met een hoofdvestiging in Zwolle en nevenvestigingen in Enschede, Hardenberg en Meppel. Deze scholengemeenschap staat bekend onder de naam ‘Greydanus College’.



2.2
Verzoekster is sinds 19 augustus 1996 in dienst bij verweerster als docent tekenen en handvaardigheid op de vestiging te Meppel. Verzoeksters aanstelling voor onbepaalde tijd is voor het laatst vernieuwd met een aanstellingsbesluit van 3 oktober 2013. In deze ‘akte van benoeming’ is onder meer de volgende passage opgenomen: “Ook verklaart de werknemer lid te zijn van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), Christelijke Gereformeerde Kerken, Nederlands Gereformeerde Kerken, of één van de gemeenten die zich recentelijk hebben losgemaakt van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Het niet langer lid zijn van één van de hiervoor genoemde kerken wordt aangemerkt als grond voor ontslag.”



2.3
Verweerster is een instelling van bijzonder onderwijs. In haar statuten is (onder meer) het volgende opgenomen: “Definities Artikel 1 lid 3 sub a: Onder Gereformeerde Kerken worden in deze statuten, alsmede in de regelementen, verstaan: Die kerken die behoren tot het verband van Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) in Nederland, de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde Kerken, alsmede die gemeenten die uit de GKV zijn voortgekomen en de Generale Synode van Zuidhorn 2002-2003 als de hunne erkennen. (…) Grondslag Artikel 2: De stichting heeft als grondslag de Heilige Schrift als het onfeilbaar Woord van God; daarbij onderschrijft zij de Drie Formulieren van Enigheid, zoals deze geleerd worden in de Gereformeerde Kerken. (…) Benoembaarheidsvereisten Artikel 3A 1. Om benoembaar te zijn (…) als personeelslid in dienst van de stichting dient het (…) kandidaat-personeelslid: a. De grondslag van de stichting als bedoeld in artikel 2 en de uitwerking die daaraan van tijd tot tijd in het identiteitsdocument als bedoeld in artikel 9, tweede lid onder a wordt gegeven van harte te onderschrijven, en b. Belijdend lid te zijn van één van de Gereformeerde kerken als bedoeld in artikel 1, derde lid onder a. 2. Indien een (…) personeelslid niet meer voldoet aan het gestelde onder a en b van het voorafgaande lid is dit voldoende grond om (…) de arbeidsovereenkomst te doen beëindigen.”



2.4
Verweerster bevindt zich momenteel in een traject waarin zij zicht bezint op de vormgeving van haar identiteit. Hierin wordt - kort gezegd - overwogen of het wenselijk is dat de eis van kerklidmaatschap jegens werknemers wordt losgelaten, en hen enkel gevraagd wordt de grondslag van de school, alsmede het daarop gebaseerde identiteitsdocument, inhoudelijk te omarmen en uit te dragen. Deze voorstellen zijn vastgelegd in een concept-identiteitsdocument, dat nog niet is vastgesteld door de daartoe bevoegde organen.



2.5
Op 4 februari 2014 heeft verzoekster aan verweerster meegedeeld dat zij haar lidmaatschap van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt (hierna: GKV) heeft beëindigd. Zij heeft dit vervolgens ook schriftelijk bevestigd. Verzoekster bezoekt thans diensten van het kerkgenootschap ‘House of Heroes’ in Harderwijk. Zij is hier member sinds december 2013.



2.6
Na een aantal gesprekken tussen verweerster en verzoekster over de ontstane situatie heeft verweerster per brief van 3 april 2014 aan verzoekster het

voornemen tot ontslag kenbaar gemaakt. Verzoekster heeft hiertegen verweer gevoerd. Op 23 april 2014 is verzoekster meegedeeld dat zij per 1 augustus 2014 zal worden ontslagen. Op die datum is haar dienstverband ook daadwerkelijk geëindigd.





3 Beoordeling van het verzoek



3.1
Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerster jegens verzoekster (verboden) onderscheid heeft gemaakt op grond van godsdienst bij het beëindigen van een arbeidsverhouding door haar te ontslaan wegens het feit dat zij niet langer lid is van een van de door verweerster aangewezen kerkgenootschappen en de grondslag van erweerster niet langer onderschrijft.



Juridisch kader



3.2
Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), in samenhang met artikel 1 AWGB, is het werkgevers verboden bij de beëindiging van een arbeidsverhouding onderscheid te maken te op grond van onder meer godsdienst. Artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c AWGB bepaalt daarbij dat dit verbod onverlet laat de vrijheid van een instelling van bijzonder onderwijs om eisen te stellen aan de vervulling van een functie, die gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.



3.3
Het begrip godsdienst dient overeenkomstig het door de Grondwet en mensenrechtenverdragen gewaarborgde recht op vrijheid van godsdienst ruim te worden uitgelegd en omvat niet alleen het huldigen van een geloofsovertuiging, maar ook het zich er naar kunnen gedragen (Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 5, p. 39-40, (vergelijk Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 3, p. 29). Het betreft hier derhalve mede de handelingsvrijheid, die zich onder andere kan uiten in het lidmaatschap van een kerkgenootschap.

3.4 Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie vloeit voort dat een instelling voor bijzonder onderwijs in rechte een beroep op artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c AWGB kan doen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. verweerster dient een consistent beleid te voeren ter handhaving van haar grondslag (Kamerstukken II 1991/92, 22 014, nr. 10, p. 22 en HR 22 januari 1988 (Maimonides), NJ 1988, 891, NJCM-Bulletin 1988, p. 214 (m.nt. R. de Winter)); b. de onderscheidmakende functie-eisen dienen nodig te zijn voor de verwezenlijking van de grondslag van de school; c. deze eisen mogen niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.



3.5
Bij de beoordeling van de grondslag en de daarop gebaseerde functie-eisen dient het College er van uit te gaan dat het vaststellen van een grondslag primair bij het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling ligt (Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 3, p. 18, HR 22 januari 1988 (Maimonides), NJ 1988, 891. Ook de beoordeling van de eisen die nodig zijn voor verwezenlijking grondslag is in beginsel aan het bevoegd gezag. Het College doet deze beslissingen niet nog eens ten gronde over, maar moet beoordelen of het bevoegd gezag van de school in redelijkheid heeft kunnen beslissen zoals zij heeft gedaan (Vgl. Kamerstukken II 1990/91, 22 014, nr. 5, p. 44 en 51).



Onderscheid op grond van godsdienst?



3.6
Verweerster geeft aan dat verzoekster is ontslagen wegens het niet langer voldoen aan haar twee benoemingsvereisten, te weten het van harte onderschrijven en uitdragen van de grondslag alsmede het lidmaatschap van een gemeente van één van de in haar statuten bedoelde Gereformeerde Kerken (zie 2.3). Het College stelt vast dat verweerster eisen stelt die direct betrekking hebben op verzoeksters geloofsovertuiging en het daaruit voortvloeiende handelen in de vorm van het lidmaatschap van bepaalde kerkgenootschappen. Het College concludeert dat verweerster verzoekster heeft ontslagen omdat zij niet langer aan deze eisen voldoet. Hiermee maakt verweerster direct onderscheid op grond van godsdienst.



Wettelijke uitzondering van toepassing?



3.7
Niet elk onderscheid is verboden. Zoals omschreven in 3.2 tot 3.5 kan onderscheid op grond van godsdienst, dat een instelling voor bijzonder onderwijs maakt, onder voorwaarden gerechtvaardigd zijn. Onbetwist is dat verweerster een instelling van bijzonder onderwijs is.



Consistentie in beleid ter handhaving van de grondslag?



3.8
Verzoekster geeft aan dat verweerster in de loop van de tijd haar kerklidmaatschapsvereisten heeft uitgebreid van alleen de GKV naar de huidige drie genoemde gereformeerde kerken. Daarbij bevat het huidige bezinningstraject op de identiteit van verweerster (zie 2.4) behalve de beoogde verbreding van het personeelsbeleid volgens verzoekster ook het voornemen om eerlingen van buiten deze drie gereformeerde kerken te accepteren. Ook voert verzoekster aan dat verweerster in afgelopen jaren heeft getracht een fusie met instellingen van een ‘andere evangelische grondslag’ te bewerkstelligen. Het College begrijpt dit zo dat verzoekster van mening is dat het op grond van dit alles niet consequent is om vast te houden aan de huidige kerklidmaatschapseis, maar dat er ook ruimte moet zijn voor medewerkers van een ander(e) geloofsovertuiging of kerkgenootschap.



3.9
Verzoekster geeft aan dat zij in het verleden last heeft gehad van ernstige fysieke en mentale problemen. Zij stelt dat deze voor een essentieel deel hun oorzaak vinden in de toepassing van de leer van de GKV. Verzoekster geeft aan dat in 2008 herstel is ingetreden, als direct gevolg van het bezoeken van interkerkelijke bijbelconferenties en het bezoeken van evangelische kerkgenootschappen. Hierop heeft zij besloten dat zij niet meer praktiserend lid kon zijn van de GKV. Zij heeft tot 2013 gewacht met het opzeggen van haar lidmaatschap vanwege de consequenties voor haar baan. Zij stelt dat verweerster vanaf het begin van deze veranderingen in haar geloof op de hoogte was, maar hier nooit eerder gevolgen aan heeft verbonden. Daarom is het inconsequent om haar nu, in 2014, te ontslaan.



3.10
Verweerster stelt dat verzoekster mag worden ontslagen omdat zij niet langer voldoet aan beide benoemingsvereisten: kerklidmaatschap van een van de genoemde kerken, en het onderschrijven van de grondslag. Zij stelt in dezen een consistent beleid te voeren: iedere werknemer die niet langer aan de benoemingsvereisten voldoet wordt ontslagen. Kandidaat-werknemers worden om deze reden niet aangenomen. Een jaar geleden heeft verweerster nog afscheid genomen van een collega om vergelijkbare redenen. Verder wijst zij er op dat verzoekster de consequenties kende van haar stap om uit de GKV te stappen. Verweerster geeft aan dat er ook eerder, in 2010, een gesprek is geweest met verzoekster waarin is gesproken over mogelijke gevolgen van haar geloofsverandering voor haar functioneren op school. Ten aanzien van de handhaving van de grondslag stelt verweerster dat zij niet in het hart kan kijken van medewerkers, maar wel kan afgaan op hun gedragingen en verklaringen. Dat verzoekster zelf aangaf geen lid meer te zijn van de GKV en ook aangaf de grondslag niet (meer) te onderschrijven, zijn duidelijk zichtbare stappen waarop verweerster moest reageren.



3.11
Het College constateert dat verweerster de eisen van het onderschrijven van de gereformeerde grondslag en het lidmaatschap van een van de genoemde gereformeerde kerkgenootschappen heeft neergelegd in haar statuten. Ook zijn ze opgenomen in het aanstellingsbesluit. Niet is weersproken dat deze eisen in het verleden ook zijn gehandhaafd. De door verzoekster aangevoerde verbreding van de christelijke identiteit van verweerster in het verleden, brengt niet mee dat verweerster daarmee ook gehouden is haar grondslag verder te verruimen op een manier die verzoekster voor ogen heeft. Het College merkt daarbij op dat consistent beleid niet inhoudt dat een eenmaal vastgesteld(e) grondslag of beleid niet gewijzigd zou mogen worden. Op grond van dit alles oordeelt het College dat verweerster een consistent beleid voert ter handhaving van haar grondslag.



Functie-eisen nodig ter verwezenlijking van de grondslag van de school?



3.12
Verzoekster stelt dat het niet nodig is haar te ontslaan. Zij heeft 19 jaar goed gefunctioneerd en ziet geen reden waarom zij in de toekomst niet langer zou kunnen functioneren. Verzoekster stelt de gereformeerde grondslag niet meer te kunnen onderschrijven. Zij stelt wel meer dan ooit christen te zijn, kerkelijk actief te zijn, alleen niet in een volgens verweerster juiste kerk. Zij is van mening dat het met elkaar onderschrijven dat je bent overgeleverd aan genade en dat Jezus je centrum is, voldoende basis is voor het werken op verweersters school. Verzoekster onderschrijft ook de bijbel. Het specifieke kerklidmaatschap is dan volgens verzoekster niet relevant. Ze meent te kunnen blijven werken met respect voor leerlingen en ouders die wel gereformeerd zijn. Ter ondersteuning voert verzoekster aan dat twee predikanten van de GKV verzoekster in een e-mail hebben laten weten ook nu geen beletsel te zien voor haar verdere functioneren op de school van verweerster.



3.13
Verzoekster geeft aan geen handtekening te willen zetten onder het concept-identiteitsdocument, omdat dit nog gewijzigd kan worden. Ook kan en wil zij de gereformeerde grondslag die daar in staat niet onderschrijven. Zij stelt dat meerdere docenten op school werken die het conceptdocument, waarin een handtekening onder de gereformeerde belijdenisgeschriften moet worden gezet, niet zullen kunnen tekenen. Zij vindt het onterecht dat zij daar als enige nu al op wordt afgerekend.



3.14
Verweerster geeft aan bewust gereformeerd onderwijs te willen blijven aanbieden in een veranderende omgeving. Ook ten opzichte van ouders is zij dit verplicht. Ook in de mogelijk toekomstige situatie blijft het van harte onderschrijven van de gereformeerde grondslag een eis voor het personeel. Docenten moeten actief vorm en inhoud kunnen geven aan die grondslag. Verweerster benadrukt dat verzoekster zelf onomwonden aangeeft hiertoe niet in staat te zijn.



3.15
Verweerster heeft met betrekking tot haar bezinningstraject (zie 2.4) onderzocht of verzoekster mogelijk onder die toekomstige situatie in dienst zou kunnen blijven. Zij vond het onredelijk om verzoekster te ontslaan, terwijl dit als gevolg van gewijzigd beleid korte tijd later mogelijk niet nodig zou zijn geweest. In dit kader heeft verweerster verzoekster gevraagd of zij haar handtekening zou kunnen zetten onder het concept-identiteitsdocument, waarin de kerklidmaatschapseis van drie thans benoemde gereformeerde kerken wordt losgelaten, maar de gereformeerde grondslag nog steeds is verwoord. Verweerster geeft aan dat hiermee beoogd wordt de gereformeerde identiteit te verdiepen, niet om deze aan te passen. Toen bleek dat verzoekster ook het nieuwe concept-identiteitsdocument niet wilde ondertekenen en de gereformeerde grondslag inhoudelijk niet kan en wil onderschrijven was er volgens verweerster geen andere mogelijkheid meer dan verzoekster te ontslaan.



3.16
Het College overweegt op grond van vaste jurisprudentie (zie 3.5) dat het primair aan de instelling voor bijzonder onderwijs is om haar grondslag en daaruit voortvloeiende functie-eisen vast te stellen. Het College beoordeelt daarom enkel of de gehanteerde functie-eisen gelet op de grondslag in redelijkheid kunnen worden gesteld. Het College gaat bij de beoordeling in beginsel uit van de eisen zoals die ten tijde van het ontslag golden. Ter zitting heeft verweerster desgevraagd benadrukt dat het concept-document nog geen officiële status heeft, omdat meerdere partijen en organen er nog hun fiat aan moeten geven. Niet ter discussie staat dat verweerster het recht heeft om onderwijs met een gereformeerde identiteit na te streven. De eis dat personeel deze gereformeerde grondslag kan omarmen, uitdragen en vormgeven is niet onbegrijpelijk of onredelijk voor een scholengemeenschap op een zodanige grondslag. Dit geldt ook voor het hanteren van een lidmaatschapseis van bepaalde kerken die volgens verweerster in de lijn van haar gereformeerde identiteit liggen. Dat verzoekster inderdaad niet meer aan deze beide eisen voldoet staat niet ter discussie.



3.17
Verzoekster stelt dat zij niettemin goed kan blijven functioneren omdat haar geloofskern voldoende basis voor functioneren op verweersters school zou zijn. Verweerster kiest echter voor een specifieke, gereformeerde grondslag. Evenals de rechter treed het College niet in theologische geschillen (Vgl. HR 5 februari 1957,

NJ 1957, 201). Het is dan ook niet aan het College om een oordeel te hebben over de vraag of de door verzoekster geformuleerde geloofskern voldoende is om binnen de gereformeerde grondslag van verweerster te kunnen functioneren. Het oordeel hierover van verweerster, als bevoegd gezag en verantwoordelijke voor de inhoud van het onderwijs, blijft derhalve leidend. Het College concludeert dat zowel de kerklidmaatschapseis als de eis om de grondslag of het identiteitsdocument te onderschrijven geacht kunnen worden nodig te zijn voor het verwezenlijken van verweersters grondslag.



Eisen die leiden tot onderscheid op het enkele feit van een andere grond?



3.18
Gesteld nog gebleken is dat verweerster door het gemaakte onderscheid op grond van godsdienst onderscheid maakt op het enkele feit van enige andere grond dan godsdienst, zoals genoemd in Artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c AWGB.



Conclusie



3.19
Het College concludeert dat aan alle voorwaarden van de uitzondering op het verbod op onderscheid volgens artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c AWGB is voldaan. Verweersters beroep op deze uitzondering slaagt derhalve. Het door verweerster met het ontslag gemaakte onderscheid op grond van godsdienst is dus niet verboden.





4 Oordeel



Het College voor de Rechten van de Mens spreekt als zijn oordeel uit dat Stichting Gereformeerd Voortgezet Onderwijs Oost-Nederland jegens [. . . .] geen verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt door haar te ontslaan wegens het feit dat zij niet langer lid is van een van de door verweerster aangewezen kerkgenootschappen en de grondslag van verweerster niet langer onderschrijft.



Aldus gegeven te Utrecht op 31 oktober 2014 door mr. D.C. Houtzager, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.T. Terpstra, secretaris.











mr. D.C. Houtzager

mr. G.T. Terpstra




Myreport twitter